MagazineStory

De Springer

Raf Simons werd in 1968 in Neerpelt geboren. Zijn vader was soldaat en zijn moeder werkte als schoonmaakster. In interviews benadrukt Simons vaak het gebrek aan cultuur in het Limburg van zijn jeugd, een provinciaal gat zonder musea voor hedendaagse kunst, arthousebioscopen of inspirerende boetieks – dag en nacht verschillend van de bruisende, modieuze drukte van Antwerpen en Brussel, laat staan Parijs of Londen. Hij studeerde industrieel ontwerp in Genk, haalde zijn diploma in 1991 en plande aanvankelijk een carrière als meubelontwerper. Hij geraakte helemaal tot in Milaan, thuisbasis van enkele van de belangrijkste designbedrijven ter wereld. Daar verkocht hij zijn ontwerpen via een galerij, maar zijn werk werd nooit opgepikt door topspelers uit de sector zoals Cappellini of Cassina.

Hij bekeerde zich tot de mode toen hij nog student was. Een stagiair bij designer Walter Van Beirendonck nam Simons in 1990 mee naar een show van Martin Margiela in Parijs. Zijn volledig witte Lente/Zomer-show vond plaats op een kinderspeelplaats. Simons voelde onmiddellijk een connectie, een echte emotie vanuit het hart — hij had zijn roeping gevonden. “Ik verliet die show”, zei hij, “en ik dacht: dat is wat ik ga doen.”

Al snel begon hij zelf kledingstukken te ontwerpen en overwoog hij om toe te treden tot de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen, maar Linda Loppa, het toenmalige hoofd van de modeafdeling, overtuigde hem om in de plaats daarvan zijn eigen lijn te starten. “In kledingzaken kon ik geen dingen vinden die me aanstonden”, vertelde Simons me toen ik hem voor het eerst interviewde in zijn kantoor in 1998. “Ik kocht af en toe kleding op vlooienmarkten en dat was het. Het gebrek aan goede kledingstukken was de belangrijkste reden waarom ik besliste zelf te gaan ontwerpen. En ik wist precies wat ik wilde doen.”

Samen met twee vriendinnen stortte hij zich op het ontwerp van een collectie, maar toen zijn vriendinnen afhaakten, besloot hij zich te concentreren op herenkleding en paste hij alle stukken op zichzelf.

Opnieuw belandde hij in Milaan, waar Loppa een agent had aanbevolen die ook de verkoop beheerde van Helmut Lang (een merk dat Loppa in haar winkel in Antwerpen verkocht). Alhoewel het niet veel aandacht kreeg in de pers, werd die eerste collectie opgepikt door verschillende Japanse en Belgische winkels, en door het Amerikaanse warenhuis Barneys. Het seizoen erna huurde Simons een galerij in Parijs en contacteerde hij zelf kopers en de pers. Hij presenteerde zijn collectie voor de eerste keer in januari 1997 in een kleine, vervallen ruimte vlakbij het kerkhof Père Lachaise. “Ik had me boven verstopt, omdat ik bang was om te kijken.”

Sindsdien presenteert Simons al zijn collecties in Parijs, behalve een aantal keer toen hij zijn basis opzette in verlaten fabrieken in de nabije voorstad van Vitry en het deel van de Gagosian-galerij in Le Bourget Airport. Hij was bij tijd en wijle te gast op de Pitti-beurs voor herenkleding in Firenze, Italië, en in 2000 presenteerde hij zelfs helemaal niets. Dat jaar zette hij zijn merk een jaar in de koelkast, omdat hij niet zeker was of hij nog wel wilde meedraaien in de mode-industrie.

In het begin pasten zijn shows in een keurslijf dat tien jaar eerder ingevoerd was door Martin Margiela en de Antwerpse Zes. Met hun Belgische amateurtienermodellen, hun locaties op ongebruikelijke en afgelegen locaties en hun griezelige soundtracks, waren ze (en zijn ze nog steeds) typisch donker en meeslepend.

Simons maakte naam met nauw gesneden pakken en shirts die er op het eerste gezicht uitzagen of ze ontworpen waren voor schooljongens. En dit in een periode waarin de mode nog steeds grotendeels bestemd was voor mannen van het type ‘worstelaar’, en er in de meeste winkels nog geen maat 46 of 48 te bespeuren viel (voor knokige jonge gasten zoals mezelf was Raf Simons een openbaring en ik heb nog steeds een pak dat ik rond 1997 in de uitverkoop kocht).

Hoewel hij vanuit een mainstreamperspectief nog steeds relatief obscuur was, begon Simons de herenmode te veranderen. Samen met Hedi Slimane zette hij bij Yves Saint Laurent en Dior Homme de trend van het magere silhouet, dat bepalend werd voor de late jaren ’90 en    het begin van de jaren 2000 (hoewel hij ook veel te ruim zittende kleding ontwierp).

Terwijl Slimane veilig binnen de bourgeoiscodes van traditionele luxe bleef, omarmde Simons de realiteit, en meer bepaald de ondergrondse jeugdcults. De hardcore gabberkids van Nederland en verschillende muziekgroepen – van Kraftwerk tot de Manic Street Preachers – hadden duidelijk een invloed op zijn creaties.

“Mijn inspiratiebronnen zijn enorm divers”, zei hij in 1998. “De stijl van veel 16-jarigen is tegenwoordig gewoon verschrikkelijk. Een groep skaters laat geen blijvende indruk achter. Die te ruim zittende broeken vormen niet zo’n sterk beeld vergeleken met punk, gothic of new wave. Punks waren strikt. Je had allerlei codes die je onder de knie moest krijgen om precies de juiste look te hebben. Nu kun je de hele skatelook gewoon kopen bij H&M of P&C. Ik vind het vooral boeiend wanneer een look een reactie is op iets, wanneer je hem niet kant-en-klaar kunt vinden in winkelstraten en wanneer ouders niet akkoord gaan met de manier waarop hun kinderen zich kleden. Ik liep punk net mis, maar was wel fan van new wave en wat erna kwam. Ik hield van new beat. Hoewel ik niet opging in dat fenomeen, was de muziek oké en de kleding mocht er ook wezen. New beat had een duidelijk manifest. Het vond niet plaats op straat, maar juist weg ervan, in clubs en op feestjes. Je kleedde je er speciaal voor op. Het was krachtig en duurde niet lang. Ik houd ervan wanneer muziek en kledingstijl interageren. Zoals AC/DC met hun mix van schooljongen en hardrock, of Kraftwerk.”

Door de jaren heen veranderde Simons’ obsessie met jeugdstijlen. Zijn fascinatie voor moderne kunst en de gevestigde modewereld groeide en hij zwijmelde bij Pablo Picasso, Miuccia Prada en Robert Mapplethorpe in plaats van anonieme tienerrebellen (Hedi Slimane ging de andere kant op en omarmde jeugdige rock-‘n-roll). In 2014 ontwikkelde Simons een volledige collectie samen met kunstenaar Sterling Ruby (een van de vele hoogtepunten in zijn carrière) en voor Lente/Zomer 2017 dook hij in het archief van Robert Mapplethorpe en toverde hij enkele legendarische foto’s om tot draagbare ontwerpen.

In 2005 werd Simons benoemd tot creatief directeur van het Duitse merk Jil Sander, dat destijds in handen was van Prada en zijn zetel in Milaan had. Het was niet de eerste keer dat hij een stap zette richting de Italiaanse mode. In het begin van zijn carrière had Donatella Versace hem benaderd (ze was getipt door de stilisten Joe McKenna en Carine Roitfeld), maar daar vloeide verder niets uit voort. Samen met zijn toenmalige partner Veronique Branquinho ontwierp hij in 1999 twee collecties voor de inmiddels opgedoekte lederspecialist Ruffo Research. Daarnaast had hij ook een tijdje een samenwerkingsverband met een Italiaans bedrijf om zijn eigen merk te produceren en distribueren, maar die deal ging mis en het merk verdween toen bijna van de kaart.

Zijn werk bij Jil Sander bleef niet onopgemerkt en leverde hem niet alleen de goedkeuring op van de gevestigde modewereld, maar ook een kans om zich te doen gelden als ontwerper van dameskleding. Zijn collecties werden goed onthaald en dat was terecht. Simons maakte zich zonder problemen het Jil Sander-merk eigen door het soms strenge minimalisme van de originele ontwerper te vervangen door een iets vriendelijkere, soms bijna couture-achtige stijl. “Toen ik begon bij Jil”, vertrouwde hij me toen toe, “besliste ik dat als ik sinaasappels wilde, ik voor sinaasappels zou gaan.”

Hij showde zijn laatste collectie voor Sander op 25 februari 2012 en op 2 juli van datzelfde jaar debuteerde hij bij Dior. Daar werd de couturecollectie uitgedacht in slechts een paar weken. “Het was moeilijk, maar doenbaar”, zei hij. “De mensen bij Dior zijn het gewend om snel te werken. Ze moeten wel. Dior is geen fabriek, het is een intieme plek, maar je hebt wel alles wat je nodig hebt onder één dak. Je moet nooit naar buiten, en dat werkt echt efficiënt.” Zijn eerste maanden bij het modehuis zijn te zien in de documentaire Dior and I van Frédéric Tcheng.

“Ik ben een springer”, vertelde Simons me tijdens een telefoongesprek rond de tijd dat hij het stokje overnam bij Dior. Hij was op dat moment onderweg van zijn thuisbasis in Antwerpen naar de Dior-ateliers in Parijs (het gesprek duurde meer dan twee uur en Simons moest ophangen toen zijn wagen gestopt werd door de politie wegens overdreven snelheid). “Ik spring van het ene naar het andere. Helmut Lang, Ann Demeulemeester en Rick Owens herhalen. Ze evolueren binnen de grenzen van hun eigen esthetiek. Miuccia Prada, Marc Jacobs en Rei Kawakubo springen daarentegen. Hun collecties zijn vaak totaal verschillend. Ik ben ook zo. Bij Jil wilde ik bijvoorbeeld werken met historische invloeden, etnische elementen. Ik wilde nieuwe dingen proberen. Op een gegeven moment besliste ik te graven in de geschiedenis van de couturehuizen. In de mode van Christian Dior vond ik een enorme zin voor zuiverheid. Zijn aanpak was tegelijkertijd eenvoudig en universeel, maar binnen die eenvoud lag een brede waaier aan mogelijkheden. En dat vond ik zo aantrekkelijk.”

Simons zei dat hij vond dat hij het zichzelf in het verleden soms erg moeilijk had gemaakt door conceptueel te zijn zonder zijn werk uit te leggen. “Uiteindelijk moeten mensen je mode wel begrijpen.”

Bij Dior wilde hij het merk een jongere mentaliteit geven. “Een jurk voor de rode loper moet ook een betekenis hebben in de realiteit van het dagelijkse leven. Ik wil kleding maken die relevant is voor het heden. Ik wil niet louter een spektakel creëren.”

De job bij Dior had wel gevolgen voor zijn eigen lijn. Minder tijd, maar meer aandacht van de mainstreampers. In zekere zin werden zijn shows persoonlijker. In een van zijn collecties gebruikte hij beelden van zijn familie en zichzelf als tiener. In een andere collectie verschenen dan weer witte laboratoriumjassen met graffiti, net zoals wat Belgische studenten dragen om hun laatste 100 dagen op school te vieren. Hij koos ook voor shows waarbij het publiek enkel kon rechtstaan in een complex doolhof en er bitter weinig loopruimte overbleef voor de modellen. Onlangs speelde een van zijn shows zich zelfs af in het halfduister.

“Met mijn eigen merk wil ik experimenteren”, zei Simons. “Op mijn manier, met kleding. Wat je tegenwoordig ziet, is dat veel herenmerken experimenteren met beeldvorming in plaats van met mode. Zoals ik het zie, is dit niet de meest uitdagende periode voor de herenmode.” Simons heeft altijd al risico’s genomen. Jaren voordat Alessandro Michele zijn barokke, genderoverschrijdende mode bij Gucci voorstelde, kleedde Simons al jongens aan met rokachtige slips en tunieken.

Zijn merk blijft klein en soms is het product dat we in de winkels vinden teleurstellend en veel te duur. Maar zijn samenwerkingen met merken van Adidas tot Fred Perry helpen wel om zijn ideeën en esthetiek mainstream te verspreiden.

In 2015 verliet hij Dior nogal onverwachts. Noch het huis, noch de ontwerper hebben ooit openlijk over de oorzaak van hun breuk gesproken, maar er werd gefluisterd dat de werkdruk een rol gespeeld zou hebben, of dat Simons meer verantwoordelijkheden, grotere budgetten, of beide wilde.

“De grootste uitdaging is misschien nog hoe snel de mode verandert”, zei Simons in 2012. “Ik heb nooit het gevoel dat ik klaar ben. Mijn werk is nooit af en dat vind ik jammer. Dat gezegd zijnde, moet ik er wel aan toevoegen dat al die druk me niet heel erg frustreert. Ik zou deze jobs niet aanvaard hebben als ik ze niet aankon.”

Uiteindelijk opteerde hij voor meer snelheid en grotere verantwoordelijkheden. In augustus 2016 kondigde de Amerikaanse kledingreus Calvin Klein aan dat Simons ging aantreden als hun eerste Chief Creative Officer. Daarmee kreeg hij het toezicht over de catwalklijnen voor heren en dames (op beroemde wijze door de voormalige CEO omschreven als een ‘marketingkost’), alsook over de meer populaire producten, van jeans tot ondergoed. Bij Dior had Simons toezicht over zes collecties per jaar, terwijl Calvin Klein niet minder dan tien labels heeft, elk met meerdere collecties per jaar. Simons is de eerste ontwerper die de volledige creatieve controle over het merk krijgt sinds Calvin Klein zelf het bedrijf in 2002 aan PVH Corp verkocht.

Toen hij nog bij Dior werkte, gaf Simons toe dat hij het bedrijf niet zou kunnen omtoveren in enkele seizoenen. “Het is onmogelijk en het is ook niet waar ik naar streef. Je moet realistisch blijven. Bedrijven zoals Dior zijn machines. Ze blijven gewoon doorgaan. Ze staan of vallen niet met een ontwerper. Mijn eigen merk is als mijn kind, maar bij Dior ben ik een huurling en dat stelt me gerust.”